Home / Auteurs / Naet van de Kous / Borduursels van Rob Scholte

Borduursels van Rob Scholte

Soms moet je je mening drastisch herzien. Ik doe het niet graag, eigenlijk nooit, want een mening is geen windvaan, maar nu zat er niets anders op. Hoe kan dat? wil de lezer natuurlijk weten, Naet van de Kous die van mening verandert?

Nou ja, dat kwam zo. Margje had me eindelijk een keer zover gekregen om mee te gaan naar Museum De Fundatie in Zwolle. Daar was iets te zien over Wilden of zo, maar daar ging het haar niet om. Zij wilde naar een tentoonstelling met borduurwerkjes van ene Rob Scholte, die daar ook liep. (Niet de man, maar de tentoonstelling.) Het laatste weekeinde. Moet je bij mij niet mee aankomen, borduurwerkjes, maar goed: één keer per jaar, twee keer per jaar dus, doen we iets helemaal alleen voor de ander. Mooi toch?

Komen we daar, hangen al die dingen - wel een paar honderd op twee of drie verdiepingen - precies andersom. Niet ondersteboven, nee, de voorkant achter! Wat mij betreft geen probleem, maar wel dat de achterkant nu vóór zat! Ik was eerst nog bang dat ik nodig weer eens een nieuwe bril moest. Het gaf wel een ‘impressionistisch beeld’, hoorde ik iemand zeggen. ’t Is maar hoe je het bekijkt. Maar goed, die kunstenaar had al die borduursels natuurlijk niet zelf gemaakt. Hij had ze gewoon gekocht op rommelmarkten en in kringloopwinkels en er daarna een lijstje omgedaan. Of om laten doen. Ze waren in ieder geval wel keurig wit geschilderd en zaten ook wel recht. Met een dikke viltstift had hij er zijn handtekening op gezet. Kassa! Want hij schijnt nogal beroemd te zijn. Ja, zo kan ik het ook, schamperde ik in mezelf, al ben ik buiten Blalo nauwelijks bekend.

Ik liep al flink te stampen en was helemaal niet van plan om óók nog een paar verdiepingen hoger te gaan kijken, toen ik een uitleg las over zijn ‘embroidery show’. Doe maar Engels, doe maar duur, dacht ik eerst nog. Maar even later, nadat ik de uitleg eens goed had gelezen en tot mij door had laten dringen, was ik hé-le-maal om!

‘Hij weigert,’ stond er, ‘om de ongeïnteresseerde domheid te geloven waarmee Nederland ten faveure van de Ikea-prints afstand neemt van de traditionele, met de hand gemaakte, borduurwerken, die door de moeders, de grootmoeders, de overgroot- en betovergrootmoeders (soms ook mannen) van ons land anoniem, met zoveel liefde en geduld in de hen overblijvende krappe uurtjes, steek voor steek zijn vervaardigd. […] Het resultaat van lange weken, maanden en jaren noeste arbeid wordt door de erfgenamen voor slechts een euro van de hand gedaan.’ Ja, dat kwam wel even binnen. Want ik dacht, toen ik dat las, direct aan mijn eigen moeder, mijn beide grootmoeders én hun bloedende vingers als de borduurnaald weer eens zijn eigen gang was gegaan.

Het stond er heel treffend! ‘Aan de achterkant van de borduursels zie je de worsteling met het voorbeeld, dat er aan de voorkant zo mooi mogelijk uit wil zien: alom bekende afbeeldingen van schilderijen van oude meesters als Rembrandt, Vermeer, Fragonard, Millet, naast minder bekende afbeeldingen van dieren, portretten en landschappen. Aan deze tot dusver verborgen gebleven achterkanten lees je als kijker de werkelijke inspanningen, het eigenlijke karakter van de makers af. Hun grote toewijding is volgens Scholte ook een duidelijk teken dat zij de kunst zelf, het gekozen voorbeeld in het bijzonder, zeer toegewijd zijn.’

Zo had ik het nog nooit gezien, mijn grootmoeders en mijn moeder als echte liefhebsters van de kunst. Het had iets moois, iets ontroerends bijna (of helemaal), zo achteraf. Maar waar alle borduurwerkjes van mijn moeder zijn gebleven? Ik zou het niet weten, moest ik met enige schaamte aan mezelf bekennen.

Op de een of andere manier herkende ik op die tentoonstelling trouwens ook háár borduurwerkjes en die van mijn beide grootmoeders. Logisch natuurlijk, want er hingen soms wel twintig voorbeelden van hetzelfde patroon.

Toen dat allemaal tot mij begon door te dringen, kwamen er ook allerlei herinneringen naar boven. Alsof ik weer met mijn Lego en mijn elektrische trein aan het spelen was op de kokosmat, vóór de grote zwarte kachel en daarnaast de turfbak met een opgeschilderde roos, terwijl mijn moeder zachtjes neuriënd aan het borduren was. Ik róók zelfs de zaterdagse pannenkoeken en proefde de stroop op mijn tong. En ik zag ook die lange slierten, als je de stroop vanaf je lepel op de pannenkoek liet druipen.

In die borduursels herkende ik - ja, ik kwam er helemaal in!- zelfs portretten van bekenden, bijvoorbeeld van de schrijvers van de Blalo Bode: Kiekes Agterom, die rare snuiter Ceetezet, Wim van den Hoeck, Klaas Kampvuur. Willem H. Molenaar en - ook weer zo’n rare snuiter, waarmee ik trouwens nog wel heb geknikkerd - T. Walet. Mijzelve zag ik er ook tussen hangen. Mijn eigen vleugje impressionisme, zal ik maar zeggen.

Margje vond het allemaal prachtig, die borduursels, maar nog veel meer dat ik zo omgedraaid was, dus. Alsof ik zelf zo’n borduurwerkje was. Nou ja, ik begin hier en daar ook wel een beetje rafelig te worden. Mijn ‘worsteling met de materie’, zal ik maar zeggen, dus in die zin...

We hebben er nog maar eens lekker een borreltje en een glaasje op genomen in het café bij Odeon, recht tegenover het museum. Bij Van Orsouw hebben we een nieuw trommeltje met Blalose Boter Balletjes gehaald. Lekker voor ’s avonds bij de koffie, met een klein snufje zout erop. Met dank aan Rob Scholte!