Zijlag op een ministranden riep: ‘hèj!’Hijwas een ministránt,een misdienaar,als het ware.Hijbleek voor haarde ware.
Zijvond hemniet zomaar,maar zo …
Bij de eerste …
Haarwas hoofdzaak,zij,hoewel veel knapper,slechts bijzaak,voor hem,de kapper.
Bij de tweede …
Zijdroeg een koord-slip.Hijhad een koorts-lip.Hijverwijderde haarvan zijn snor.Zijverwijderde hem,met een stevige por.Toen zathijzonder haaren zonder snor.
Bij de derde …
Hijwas een henne-pakker.Zijlag op een hennep-akker.Hijkwam bij haar.Maarde hennen piktenen de hennep prikte.Toen was het voorbij,op de hennepakker.
Bij de vierde …
Zijging voor een pijp-lasser.Hijbleek - helaas voor hemen ook voor haar -een monnikmet een zwakke blaas:een pij-plasser.
Bij de vijfde …
Zijwist: elke maandag,dinsdag, woensdag,donderdag, vrijdagbij belsignaal:school in, school uit.Voor hem schoolin de klankvan een torenklokde opmaat tot eenzondags bijbel-signaal.Zo restte slechtsde zaterdagen ging het uittussen hem en haar.
Bij de zesde …
Zijwas alleen,nog steeds,en zocht contextin haar leven.Hijde kont van zijn ex.
Maar toen,bij de zevende …
Zijlag op een ministranden riep: ‘hèj!’Hij,de ministrant,de misdienaar,keerde omen bekeerde zichtot haar.
En zo lagen zij,zij aan zij,hand in hand,op het ministranden was haar queestevoorbij, voorbij,o en voorgoed voorbij.